Martin Bril (Utrecht 1959) studeerde filosofie in Groningen, waar hij bevriend raakte met Dirk van Weelden. Samen schreven ze pamfletten, ze vertaalden de Franse surrealist Jacques Rigaut en ze lazen nieuwe denkers als Glucksmann en Bernhard-Henri Lévi.
Begin jaren tachtig verhuisde hij naar Amsterdam waar hij de Filmacademie volgde. In deze tijd woonde hij in de roerige Staatsliedenbuurt, de buurt waar ook zijn vriend Rob Scholte en veel andere kunstenaars en schrijvers waren neergestreken.
Aanvankelijk schreef Martin Bril duo-boeken met Dirk van Weelden, met meer en minder succes. In 1987 debuteerde hij samen met Van Weelden met het boek Arbeidsvitaminen, het ABC van Bril en Van Weelden. Marjolein de Vos van NRC-Handelsblad vond het ABC af en toe wat melig: “maar verder valt er niet veel op dit debuut af te dingen.” Ook zag zij overeenkomsten met de geschriften van de schrijvers van het literaire tijdschrift Barbarber (J. Bernlef, G. Brands en K. Schippers). Cyrill Offermans sprak van een ‘opgewekt en veelbelovend debuut’.
In 1990 verscheen van het duo de bundel Parool-columns Piano en Gitaar, de vooruitgang volgens Bril en Van Weelden. Janet Luis schreef in het NRC: “Bril en Van Weelden zijn goed op de vierkante centimeter, in het observeren van ‘gewone’ dingen die aanleiding geven tot het stellen van filosofische en existentiële vragen, waarop zij het antwoord vervolgens schuldig moeten blijven. Zjj hebben een warme belangstelling voor hun directe omgeving en veel gevoel voor het aantrekkelijke detail.”
Bril’s doorbraak komt wanneer destijds de hoofdredacteur Matthijs van Nieuwkerk van het Parool hem een ereplek aanbiedt: het cursiefje op pagina vijf – de oude plek van Simon Carmiggelt en Ischa Meijer. De kritiek op zijn werk is sindsdien als een blad in de wind gedraaid; hij krijgt van iedereen bijval, vooral om zijn observatievermogen en zijn stijl. Het gaat hem niet om de hogere betekenis van de dingen, maar om het waarnemen van de dingen zelf. “Het leven was een kwestie van aanwezigheid.”
1990 Voordewind
1991 DEF
1994 Altijd zomer, altijd zondag
1998 Etalagebenen
1998 Onderweg avonturenvan Evelien
1999 Stadsogen
2001 Evelien
2001 Gloriedagen
2002 Verzameld werk (poëzie)
2003 Geluk. Nieuwe
2003 Grote kleine dingen
Martin Bril is een veelschrijver; behalve romans, verhalen, poëzie en columns schrijft Bril filmscenario’s, toneel en reportages.
Een chroniqueur van de moderne tijd (Elle), een schrijvende sneltekenaar (RNW), een schrijver-verkleed-als-verslaggever-verkleed-als-schrijver (Prometheus), er trifft Amsterdam ins Herz (Internet); schrijver Martin Bril blijkt niet in één woord te vangen. In zijn dagelijkse columns gaat hij te werk als een fotocamera; hij blijft net zo lang observeren tot er een verhaal ontstaat. Zijn stukken hebben bijna allemaal betrekking op dagelijkse onderwerpen, bespiegelingen op gebeurtenissen, mijmeringen, observaties van mensen en dingen. Korte schetsen van alledaagse taferelen waarbij herkenning vaak de grootste kracht is.
Het is een verademing wanneer je in de krant, tussen al het wereldleed, een kort schetsje van een alledaags Hollands tafereel tegenkomt. Dergelijke miniatuurtjes (Kronkels) schreef Simon Carmiggelt in het Parool en Ischa Meijer volgde hem op met de belevenissen van De dikke man. Nu is het Martin Bril die de Parool-lezer vermaakt met kleine – vaak Amsterdamse – verhaaltjes. Onder de titel Hollandse luchten (2000) zijn 75 van deze columns gebundeld. Naast de columns voor het Parool schrijft hij ook nog voor Vrij Nederland, NRC-Handelsblad, Carp en de Belgische krant de Morgen.
Bril: “Het schrijven legt een positieve druk op mijn dagelijkse beslom-meringen. Het is heerlijk om iedere dag jezelf in vorm te schrijven. Het is ook een gewoonte. Het moment waarop ik schrijf is het centrale moment van de dag. Meestal ligt het in de ochtend; daarna ga is op stap om inspiratie op te doen en te observeren.”
uit Hollandse luchten
“Gaan we nou vliegeren,” vroeg het zesjarige mannetje op het strand van Bloemendaal aan zijn vader. Vader – het rusteloze type, gsm in de ene hand, pakje sigaretten in de andere – zuchtte en keek vanaf zijn kleine paarse handdoek om zich heen. Het was verschrikkelijk druk op het strand.
“Straks,” zei hij. Hij veegde met de rug van zijn hand het zweet van zijn voorhoofd. “Ik wil nu vliegeren,” zei het mannetje, “mamma heeft gezegd dat je met me ging vliegeren. Ruud vindt vliegeren ook heel leuk.” “Papa is Ruud niet.” Het jongetje keek zijn vader aan. “Ik wil een ijsje,” zei hij. |